helpen

Thesaurus
Vertalingen

helpen

helfen, assistieren, bedienen, beispringen, beistehen, dienen, frommen, nützenhelp, aid, assist, abet, accomodate, avail, serveaider, assister, secourir, servir, sauver, soigner, soulager, soutenirβοηθώayudarajudaraiutare, aiuto, collaborazioneيُساعِدُpomocihjælpeauttaapomoći助ける(남을) 돕다hjelpepomócпомогатьhjälpaช่วยyardım etmekgiúp đỡ帮助Помощעזרה (ˈhɛlpə(n))
werkwoord
enkelvoud onvoltooid verleden tijd hielp , voltooid deelwoord heeft geholpen
1. hulp geven iemand helpen bij de afwas iemand helpen om een probleem op te lossen iemand helpen met aankleden
<dat zeggen ze tegen je in een winkel als je aan de beurt bent>
iemand uit een slechte situatie halen
(van een patiënt) behandeld of geopereerd worden (aan) Wanneer word jij geholpen (aan dat been)?
2. effect hebben Dat middel helpt tegen de maagpijn. Ik probeerde haar op te beuren met goede vooruitzichten, maar het hielp niet.
3. geen schuld aan iets hebben Ik kan het niet helpen dat er te veel mensen gekomen zijn.
Kernerman English Multilingual Dictionary © 2006-2013 K Dictionaries Ltd.
Collins Multilingual Translator © HarperCollins Publishers 2009