zeggen

Vertalingen

zeggen

sagen, Äußerung, erwähnen, befehlentell, say, utterdire, propos, faire, prononcer, dire dedecir, ordenarсказать, говорить, приказатьيَأْمُرُ, يَقولُnařídit, řícisigeλέωkäskeä, sanoanarediti, rećidire・・・と命令する, 言う말하다, 시키다be, sikazać, powiedziećdizersäga, säga åtพูด, สั่งให้ทำsöylemekbảo, nói, 吩咐 (ˈzɛxə(n))
werkwoord
enkelvoud onvoltooid verleden tijd zei , voltooid deelwoord heeft gezegd
1. met woorden informeren ja zeggen Hij heeft gezegd dat hij morgen zal terugbellen.
in het Burgerlijk Wetboek staat hierover ...
<met deze woorden verzacht je een beetje dat je iemand iets onaangenaams gaat zeggen>
inderdaad
dat is een goed idee
ik ben hier de baas
inderdaad
inderdaad
dat moet ik erkennen
dat weet niemand
laten we uitgaan van tien uur
humoristisch <hiermee zeg je dat je geen commentaar wil leveren>
iets niet te stellig beweren
je kunt iets wel zeggen, maar het doen is lastiger
2. een bepaalde betekenis hebben Wat wil dat zeggen? Dat zegt niets.
dat is van grote betekenis
die politicus ken ik niet
Kernerman English Multilingual Dictionary © 2006-2013 K Dictionaries Ltd.