doorlopen

Vertalingen

doorlopen

(dorˈlopə(n))
werkwoord
enkelvoud onvoltooid verleden tijd doorliep , voltooid deelwoord heeft doorlopen
(een opleiding) afmaken de middelbare school doorlopen hebben

doorlopen

blend, continue, last, mingle, mixsillonner, parcourir, avancer, continuer, couler, déteindre, passer (à travers qc), se mêler, suivre [un cours], circulerdurchattraversoatravés deمن خلالμέσωgennemדרךgenom (ˈdorlopə(n))
werkwoord
enkelvoud onvoltooid verleden tijd liep door , voltooid deelwoord is doorgelopen
1. stilstaan verder lopen; sneller lopen bij een ongeluk niet blijven kijken, maar doorlopen Even doorlopen, want we zijn laat.
2. (van kleuren) onbedoeld zich mengen In de was zijn de kleuren van het overhemd doorgelopen.
Kernerman English Multilingual Dictionary © 2006-2013 K Dictionaries Ltd.