jong

Zoekopdrachten gerelateerd aan jong: mahjong
Thesaurus
Vertalingen

jong

(jɔŋ)
zelfstandig naamwoord onzijdig meervoud -en
pas geboren dier Onze poes heeft twee jongen gekregen.

jong

jung, Abkomme, Abkömmling, Ableger, jugendlich, Sproß, Sprößling, Welpeyoung, child, offspring, baby, calf, new, smalljeune, petit, chaton [chat], chiot [chien], nouveau/nouvelle, petit [d'un animal], petit/petitefanciulla, fanciullesco, fanciullo, giovaneشَابّmladýungνεαρόςjovennuorimlad若い어린ungmłodyjovemмолодой, молодыеungอ่อนวัยgençtrẻ年轻的צעיר (jɔŋ)
bijvoeglijk naamwoord
1. oud als je nog niet lang geleefd hebt Hij is al opa, maar hij heeft jonge kinderen bij zijn tweede vrouw.
iedereen Jong en oud keek op televisie naar de eerste landing op de maan.
wat je leert als je jong bent, blijf je later kunnen
vanaf dat je kind was Van jongs af aan heb ik mijn vader geholpen in de winkel.
2. als iets nog niet lang bestaat investeren in jonge kansrijke bedrijven Dat is nog een jonge wijn.
Kernerman English Multilingual Dictionary © 2006-2013 K Dictionaries Ltd.