zitten

Vertalingen

zitten

sitzen, posierensit, pose, be, doêtre assis, poser, prétendre à, s'ériger en, sièger, aller [vêtements], être, être en train de, faire (de qc), faire de la taule [prison]يَقْعِدُsedětsiddeκάθομαιsentarseistuasjeditisedere座る앉다sitteusiąśćsentar-seсидетьsittaนั่งoturmakngồi (ˈzɪtə(n))
werkwoord
enkelvoud onvoltooid verleden tijd zat , voltooid deelwoord heeft gezeten
1. op je zitvlak zitten op de grond zitten Ga zitten.
2. op een bepaalde plaats of in een bepaalde toestand zijn in de problemen zitten Hij zit een week in Italië. Er zit een wesp in het glas. De sleutels zitten in mijn jaszak.
niet naar een hogere klas mogen
de dader of de reden zijn van Wie zit er achter de aanslag? Ik vertrouw het niet, er moet iets achter zitten.
in een bepaalde toestand laten Laat (het) zitten, het heeft toch geen zin. Laat maar zitten, ik betaal.
iemand verlaten die je nodig heeft Zijn vriendin heeft hem laten zitten.
bezig zijn te (…) Zit je je weer te vervelen?
3. (van kleren) passen Zitten je schoenen lekker?
4. afgelopen zijn De vakantie zit erop.
5. er is geen andere mogelijkheid Er zit niet anders op dan opnieuw te beginnen.
Kernerman English Multilingual Dictionary © 2006-2013 K Dictionaries Ltd.
Collins Multilingual Translator © HarperCollins Publishers 2009